Kilimanjaro: de klim naar de top

Na de Walk of the World diende zich een nieuwe uitdaging aan: Mount Kilimanjaro beklimmen. Oftewel 5895 meter, in zes dagen, Afrika’s hoogste berg op. Niet alleen de tocht, maar vooral de mensen overtroffen al mijn verwachtingen. Wat een avontuur! Een verslag in woord en beeld ‘en route to the Roof of Africa’.

Het verslag van een avontuur

Vooravond (zaterdag 1 januari 2011)

De eerste en laaste nacht verblijven we in een enorm resort, dat qua omvang, voorzieningen en het aantal mensen per kamer scherp afsteekt tegen de omliggende ‘woningen’. Ons reisgezelschap vult slechts een fractie van het uitgestrekte complex van meerdere verdiepingen met een tiental kamers elk. De rest is grotendeels vrij.

Op de vooravond van ons vertrek, komt ons reisgezelschap voor het eerst bijeen om de laatste instructies te ontvangen. Tot mijn verbazing tel ik slechts één man in onze groep van elf en hoor ik dat we zullen worden vergezeld door een 43-koppige staf. Waar zoveel mensen voor nodig zijn wordt me snel duidelijk als de instructeur uitlegt dat onze groep zelfs met een private toilet tent zal reizen. Een onbestemd gevoel maakt zich van me meester. Dit breidt zich uit met gêne als een van de andere meiden bezorgd informeert of deze wel ‘all the way to the top’ met ons mee zal gaan. Ik denk een berg te gaan beklimmen, maar mijn reisgenotes lijken amper voorbereid op de condities van een weekendje Lowlands.

Dit is tevens de laatste kans om onze uitrusting aan te vullen en menigeen blikt angstig naar de hoek met te huren thermoslaapzakken, enorme gewatteerde jassen en wandelstokken. Hoe zwaar zal het worden? En hoe koud? Hoe zal de hoogteziekte voelen? Zijn onze eigen spullen warm genoeg? Op aanraden van de lokale expert besluit ik op het laatste moment een tweede wandelstok te huren.

Dag 1 (zondag 2 januari 2011)

In de stralende zon worden we de volgende dag tegen het eind van de ochtend met een bus naar Nale Moru gebracht, het startpunt op 1950m hoogte aan de rand van het bos. Die hebben we maar vast in the pocket. Hier sneuvelt de verwachting om in klein committee de berg te bestijgen definitief. Het wemelt er van de mensen. Iedereen is druk de lading op het dak van de bus te lossen en met behulp van een weegschaal zorgvuldig te verdelen in porties van 20 kilo, het maximale gewicht voor een drager.

Ondertussen wachten wij in een overkapping met het bordje ‘tourist shelter‘ of maken gebruik van het ‘tourist toilet‘. Evalien en ik hebben hier nare associaties bij en eten opstandig onze lunch buiten in de zon.

Eindelijk is alles gereed. De kreet ‘Karibu! Pole, pole,’ van Damian, een van onze gidsen, is het startschot voor vertrek. Het betekent zoveel als ‘You’re welcome! Slowly, slowly,’ en vooral dat laatste merken we meteen. Het tempo waarmee we geleidelijk omhoog het vochtige bos in lopen is zo laag, dat het ons even kost om een ritme te vinden. Ondertussen worden we links en rechts ingehaald door dragers, die onze bepakking op hun rug of in hun nek dragen. Ze stappen stevig door en bij sommigen loopt het zweet in straaltjes over hun lichaam, wat bij een aantal ook duidelijk te ruiken is.

We houden onze trage pas aan en stoppen regelmatig op vaste picknickplaatsen die ook door andere groepen worden bezocht, uitgerust met een houten toilethutje boven een gat in de grond, dat dan weer wel. Op sommige van de hoge dennen om ons hen hangt een bordje met de naam en we zien de begroeiing van uur tot uur veranderen. Al na een halve dag lopen komen we aan op de eerste camp site, die zich tussen struikgewas en lage bomen bevindt. Tegen de tijd dat wij arriveren is het hier één en al bedrijvigheid. Langzaam dringt door waar 43 man staf voor nodig is. Geroutineerd stampen ze een heel tentenkamp uit de grond met tenten voor ons, tenten voor de staf, tenten om te koken, tenten om te eten en natuurlijk de tent met het toilet.

Na een korte onderbreking, klimmen wij nog een uurtje door om te acclimatiseren. Bij terugkomst zijn de meeste dragers gearriveerd. Een van hen is verantwoordelijk voor onder meer het dragen van mijn tas. John heet hij, zo leer ik later. Hij is niet groter dan ik en zeker niet veel zwaarder, maar ver in de vijftig en zelfs al opa. Toch staat hij er op mijn tas tot in onze tent te dragen. Even later volgt wash wash, per persoon een teiltje warm water waarmee we ons op kunnen frissen, afgeleverd bij de voortent. Als we klaar zijn staat ons thee, koffie en Milo (een soort Nescafé) met popcorn te wachten.

Rond half zeven wacht ons de volgende verrassing. In de mess tent, die is uitgerust met tafels en stoelen, een tafelkleed, servetten, porseleinen borden, metalen bestek en een lamp aan de hoogste tentstok, serveert James de kok een driegangendiner, rekening houdend met vegetariërs. Het is heerlijk, van de soep vooraf tot het verse fruit toe en natuurlijk weer de thee, koffie en Milo. Want er wordt op aangedrongen om minstens vier liter per dag te drinken om te wennen aan de hoogte. Terwijl we in het schemerdonker nagenieten en -praten, komt er nog meer water. Het begint als een buitje, maar zwelt al snel aan tot een Afrikaanse wolkbreuk. We kijken met gefronste gezichten naar de druppels die aan de binnenkant van de tent naar beneden glijden, terwijl het steeds drassiger wordt rond onze schoenen.

De stemming is bedrukt en vroeg op de avond trekt iedereen zich terug in z’n tent, bang dat spullen nat worden, bezorgd dat het morgen nog steeds slecht weer zal zijn.

Maar dit is het moment dat ik voor het eerst echt geniet. Van de regen die af lijkt te zwakken tot het onregelmatige geplof van dikke druppels op het tentzeil. Van de zachte stemmen van mijn medereisgenoten in de tenten naast de onze. Van de muziek, het gelach en goedmoedige gebrom in Swahili van de 43 mannen en vrouwen die nog druk aan het werk zijn. Het is hun rustige toon en de ontspannen sfeer onder de staf, die me doen ontspannen en beseffen dat dit het is. Regen of geen regen, morgen op weg met klamme kleren van de regen of in de vochtige hitte, er is niets aan te veranderen, dus leggen ze zich er bij neer.

Inmiddels klinkt het weer alsof een douchekop met massagestraal op onze tent gericht is. Naast me hoor ik een drager neuriën. Hakuna matata, het motto van de mensen hier. Don’t worry, be happy.

Dag 2 (maandag 3 januari 2011)

Hoewel we ons nog op relatief beperkte hoogte bevinden, is het lagere zuurstofgehalte ’s nachts al goed te merken. Met de hoeveelheden die we drinken, doen we de toilet tent nog regelmatig een nachtelijk bezoekje aan. Maar het is helder geworden en de sterrenhemel is onbeschrijflijk mooi. Alsof de sterren duizenden waxinelichtjes zijn, die flikkeren in het donker.
Niemand heeft goed geslapen als we ’s ochtends om 6:30 worden gewekt met bed tea of -coffee, nog een luxe van deze reis die ik erg waardeer. We worden begroet door een stralend blauwe hemel met op de achtergrond de schilderachtige aanblik van de top van de berg, voor het eerst zichtbaar. Na opnieuw wash wash en een ontbijt compleet met eieren en spek zijn we klaar voor het echte werk.

Vandaag staat een volle dag lopen op het programma, alsmaar bergop en alsmaar pole pole. Toch zijn we tegen lunchtijd een heel nieuw landschap in gelopen. De groene omgeving van vanochtend heeft plaatsgemaakt voor dor gras met pollen en struiken. Op het rustpunt is de mess tent voor ons opgezet en heeft James een warme lunch klaarstaan.

’s Middags vervolgen we onze tocht door een moerasachtig gebied. De lucht betrekt en mist- of wolkenflarden trekken langs. Het is sprookjesachtig mooi en het zou me niet verbazen om hier elfjes of kabouters tegen te komen. Toch is iedereen blij als we na een lange dag ons kamp in Kikelewa Cave bereiken. Na de gebruikelijke wash wash en afternoon tea is het flink afgekoeld en ik besluit poolshoogte te nemen in de kooktent.

Een behaaglijke warmte en aangename geuren komen me tegemoet. Een uitnodiging om binnen te komen en plaats te nemen op een jerrycan neem ik dan ook direct aan. Ik klets met onze gidsen over hoe de trip me tot nu toe bevalt, wat ik van Afrika vind en hoe het in Nederland is. Meteen wordt geïnformeerd naar de sneeuw. Ik begrijp het niet direct en vertel over het witte landschap, de problemen met de NS, de toestand op de wegen. ‘En de vliegvelden dan?’ vraagt James de kok. Nog steeds snap ik het niet en vertel dat ik er geen last van heb gehad.

Dan vertelt James dat door het weer in Europa de laatste tijd veel Kilimanjaro-expedities zijn afgezegd en het nu, in het hoogseizoen, beduidend rustiger is dan normaal. Die had ik niet zien aankomen. Het is moeilijk om voor te stellen dat de gevolgen van sneeuw in Nederland hier zo te merken zijn.

Hoewel het werken op de berg zwaar is voor deze 43 mannen (en de vrouwen die heel geëmancipeerd eveneens gewoon 20 kilo sjouwen), met dagen van 5 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds, in alle weersomstandigheden, betekent geen vliegverkeer, geen expedities, geen werk en geen geld. Langzaamaan begin ik me minder ongemakkelijk te voelen bij alle luxe om me heen en zie ik het meer als creëren van werkgelegenheid.

Dag 3 (dinsdag 4 januari 2011)

De zon is nog maar net op als we onze tent openritsen, maar kleurt ons kamp in zachte tinten en warmt het in een oogwenk op. We ontbijten in de open lucht, met uitzicht op een pak wolken dat op net iets lagere hoogte langs lijken te drijven en zo nu en dan een schitterend uitzicht op een groene vallei onthult. Tot nu toe is het absoluut niet de Spartaanse trek die ik me had voorgesteld, maar een aangename reis met steeds nieuwe verrassingen.

Het weer op de berg slaat snel om en binnen een paar uur lopen zijn de wolken uitgezet tot een dichte mist. We zien weinig van het uitzicht, maar het terrein onder onze voeten wordt steeds rotsachtiger, met mos en vetplanten die in menig vensterbank te vinden zijn. Tegen het eind van de dag zijn de witte pluizen zo dicht dat we onze camp site Mawenzi Tarn pas laat zien, evenals het meertje waar dit aan gelegen is.

Na de lunch klimmen en klauteren we nog een stuk hoger om te acclimatiseren. Alleen aan de opgestapelde stenen her en der is duidelijk te zien dat hier vaker mensen komen. Dan opeens trekken de wolken open en worden we getrakteerd op prachtige uitzichten op ons kamp – en de top.

Ik voel me sterk. In plaats van een week afzien in de kou, word ik verwend met vergezichten die ik me nooit had kunnen voorstellen en kleine luxes als bed tea en een kruik voor ’s nachts (onze geïsoleerde Sigg bottles houden water niet alleen fris), die het doen voelen als vakantie. De klim is steil, maar we doen alles pole pole en tot nu toe ben ik eigenlijk niet echt moe geweest en heb ik van hoogteziekte amper last.

Ik heb genoeg adem om Swahili te oefenen en honderduit te kletsen met de gidsen, onderweg en aan het eind van de middag in de kooktent. Ze vertellen me dat ze jaarlijks tientallen keren de berg op gaan, chief guide Tosha heeft de top al zelfs honderden keren bereikt. Hoewel we een enkele drager op slippers zien lopen, beschikken de meeste gidsen over een kleine maar professionele uitrusting, afdankers van toeristen. Toch worden deze zo intensief gebruikt, dat ze hun bescherming tegen water en kou verliezen. Ik kom er niet helemaal achter hoeveel ze verdienen, maar op basis van wat ik kan achterhalen is het inclusief fooi niet meer dan $100-150 voor een gids, terwijl een drager op misschien de helft kan rekenen.

Het is een verademing om niet te hoeven plannen wat er nog komt en het niet hoeven weten hoe laat het is. Het is een genot om de warme ochtendzon te voelen of aan het eind van de dag een hete mok milo te drinken. Ik waardeer wat er wel is en laat los wat er niet is. Niet vooruit kijken en niet achterom. Lachen vanuit mijn tenen, praten vanuit mijn hart en genieten met heel mijn wezen. Lala salama, slaap lekker.

Dag 4 (woensdag 5 januari 2011)

De volgende ochtend schatten we de schoonheid van deze plek pas echt op waarde, als de grijze flarden verdwenen zijn en een strakblauwe lucht onthullen, weerspiegeld in het in de even strakke waterspiegel van het meertje. Hoewel we rondom de tent ijs aantreffen, is de zon al zo krachtig dat de stenen en rotsen gauw aangenaam aanvoelen en worden gebruikt om natte spullen op te drogen.

Vandaag steken we over van Mawenzi naar Kibo, de twee hoge pieken van Kilimanjaro. We doorkruisen het ‘zadel’ ertussen, met een woestijn die aandoet als een maanlandschap. Tijdens de afdaling van de ene piek zien we in de verte iets wits blinken: de brokstukken van een vliegtuig. Later komen we vlak langs de cockpit en de vleugels. De kleine Italiaanse machine is een paar jaar geleden neergestort en niemand van de bemanning overleefde.

Onderweg komen we niks groens meer tegen en het wordt nu ook overdag fris. Het laatste stuk waaien er zelfs piepkleine sneeuwvlokjes in onze gezichten. In de uitgestrektheid zien we al van ver de gele hut van Kibo camp liggen, maar het duurt uren voordat we het eindelijk bereiken. Dit is het base camp voor het beklimmen van de piek.

Het is de vierde dag en onderhand heeft iedereen in meer of mindere mate last van de hoogte. Voor de meesten betekent dat zware hoofdpijn, kortademigheid, slechte nachtrust, voor sommigen gepaard met diarree of opgezwollen ledematen. Ik heb vrijwel nergens last van.

Omdat er geen water is in de buurt van dit kamp, hebben de dragers dit mee moeten nemen van het vorige, wat betekent dat we vandaag geen wash wash krijgen. Na een late lunch rusten we, evenals na het diner, ter voorbereiding op summit night.

Dag 5 (donderdag 6 januari 2011)

Om 11 uur ’s avonds worden we gewekt met bed tea en een half uur later staat een licht ontbijt klaar in de mess tent. Iedereen is stil, de meesten van ons voelen zich verre van lekker en er staat ons nog heel wat te wachten. We hebben alles aangetrokken wat we bij ons hebben: minimaal twee paar sokken, vier broeken, vijf lagen aan het bovenlijf, twee paar handschoenen, een jas, een muts en een hoofdlampje. Als sneeuwwitje en de zeven dwergen schuifelen we in een rij achter onze gids aan naar boven. Dit stuk is steil, met kleine steentjes en gruis waarover je gemakkelijk naar beneden glijdt. Nog steeds lopen we tergend langzaam maar voor het eerst is het zwaar. Heel zwaar.

Ik wil opkijken om kracht te putten uit de sterren, maar zelfs dat kost moeite en brengt me uit mijn loopritme. Linkerstok verplaatsen, rechtervoet vooruit, rechterstok verplaatsen, linkervoet vooruit. We horen alleen onze voeten en stokken in het gruis en het swoesjen van de pijpen van ski- of regenbroeken. Ik heb een loopneus en zie drupjes vallen in het licht van mijn hoofdlamp. Ze vriezen vast aan mijn broek.

Na een paar uur stoppen we kort bij wat rotsen. Niet langer dan enkele minuten, anders worden we koud. Ik lig even op een grote steen, maar voel mijn lichaam direct afkoelen. Het bloed trekt uit mijn vingers en ik weet wat er nu komt. Eerst verdwijnt alle gevoel en een kwartiertje later voelt het alsof het met injectienaalden onder mijn vingernagels wordt geïnjecteerd. Maar dit ken ik, dus ik zet mijn tanden op elkaar en neem me voor niet meer op rotsen te gaan liggen. Daarna heb ik het niet meer koud, ook al blijkt het achteraf -15ºC te zijn.

Bij de volgende stop na nog een paar uur ploeteren is zelfs het water in de geïsoleerde Sigg flessen bevroren. Ik schud de mijne om het te breken, maar drink niet teveel uit angst om straks te moeten plassen. Volgens Tosha, de chief guide, wordt het de uren voor zonsopgang het koudst. Ik loop met Evalien vlak achter hem. Voor ons zien we een sliert lichtjes van een andere groep omhoog gaan en één keer komen er een paar naar beneden. Afgehaakt.

Ik krijg amper mee wat er achter me gebeurt maar merk wel dat iemand een bloedneus krijgt. Later hoor ik dat een van de andere meiden een maandverbandje in haar broek heeft gestopt tegen diarree – en het nodig heeft gehad. Evalien is vanaf de eerste stap misselijk en geeft over. We proberen haar op te peppen met het vooruitzicht dat we bij Gilman’s point, op de kraterrand, thee krijgen en dat we op het hoogste punt waarschijnlijk bereik hebben met de telefoon. Wie zullen we straks bellen? Bij die gedachte voel ik tranen opkomen, maar geef er niet aan toe. Even later spuugt Evalien opnieuw.

We zijn inmiddels bij Jamaica Rocks gekomen, het laatste stuk van de steile weg naar boven. Hier klimmen we over rotsen en worden onze passen onregelmatig. Achter ons kleurt de horizon fel oranje. Ik wil heel graag de zonsopgang zien vanaf Gilman’s Point en vind nieuwe energie. Zelfs Evalien komt met bovennatuurlijke krachten het laatste stuk omhoog. Ik houd haar amper bij.

Om 7 uur ’s ochtends staan we eindelijk bij het bord op 5681 meter hoogte, in een gouden gloed van de zon. De gidsen hebben lauwe thee voor de eerste klimmers, maar ook hier mogen we niet lang rusten. We moeten nog een paar uur verder over de kraterrand naar Uhuru Peak.

John, een van de gidsen zegt dat hij nog kracht ziet in Evaliens ogen, maar op hetzelfde moment geeft ze opnieuw over en neemt het verstandige besluit met hem naar beneden te gaan.

Ik ga verder met vier meiden en Atilio, een andere gids. Hoewel Uhuru Peak ‘maar’ 200 meter hoger ligt, wordt het lopen met elke stap zwaarder. We gaan voetje voor voetje, maar zelfs dat is een enorme inspanning. Het pad gaat op en neer, soms door eeuwige sneeuw, meestal over rots. We rusten een paar keer, maar nooit langer dan een enkele minuten. Hoe dichter we bij Uhuru Peak komen, hoe meer mensen ons tegemoet komen lopen op weg naar beneden. Ze roepen dat het de moeite waard is, dat we er bijna zijn en dalen verrassend snel af. Maar zelfs de laatste honderd meter met het bord in het vizier, is een gevecht.

Maar dit is een gevecht dat ik wil winnen. Want dit is een gevecht dat ik kan winnen.

Als eerste plof ik om half 9 neer bij het bord van Uhuru Peak, wat freedom betekent. Maar ik denk aan slechts één ding: mijn vriend spreken en mijn vader. Alleen noch bellen, noch sms’en lukt, ik heb geen bereik. Ik kijk om me heen en realiseer me hoe prachtig het is, maar een euforisch gevoel blijft uit. Atilio maakt foto’s en opnieuw krijgen we amper tijd om uit te rusten. We moeten nog een lange weg terug.

Nu pas merk ik hoe moe ik ben. Mijn doel is weg en ik realiseer me dat ik amper gedronken en niks gegeten heb. Bij de volgende stop, krijg ik een paar happen sultana binnen en daarna gaat gestaag iets beter. Afdalen op deze hoogte blijkt echter zwaarder dan gedacht. Ook dat is ploeteren, hoewel het tempo een stuk hoger ligt. Iets lager dan Jamaica Rock komt iemand ons tegemoet. Het is John, ‘mijn’ drager. Hij komt ons helpen en biedt aan een rugzak over te nemen. Ik weet dat een aantal meiden het zwaarder heeft dan ik en laat de eer aan iemand anders. Om half 12 ben ik terug in Kibo camp.

Later besef ik dat ik summit night maar ten dele bewust heb meegemaakt. Het kost me grote moeite om te herinneren wie in het groepje van vijf zat waarmee ik de Uhuru bereikte. Dat Evalien ondanks haar toestand onderweg foto’s van ons samen heeft gemaakt, kan ik me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren.

Als de laatsten gearriveerd zijn, eten we lunch, waarna we opnieuw onze spullen pakken. We hebben nog een paar uur te gaan naar de volgende camp site, waar water is. De staf is blij dat iedereen het gehaald heeft en we de terugreis aan kunnen vatten.

Dag 6 (vrijdag 7 januari 2011)

Na een nacht slapen op lagere hoogte leggen we de volgende dag de rest van de tocht af naar beneden. Bij de tipping ceremony ’s ochtends, geven we al ons geld en alle spullen die we kunnen missen. Mijn skibroek geef ik persoonlijk aan John, tot zijn grote vreugde.

Terwijl we in hoog tempo afdalen en het landschap zien veranderen van kale vlaktes tot regenwoud, praat ik met de gidsen na over de vorige dag. Ook zij gaan tot het uiterste om hun clients te motiveren en aan te moedigen om door te gaan. Mentaal, maar ook fysiek, want voor hen bestaat het ontbijt slechts uit een mok thee, de rest moeten ze zelf meenemen,. Nog nooit heb ik mensen zo verschrikkelijk hard zien werken, met zoveel toewijding en zoveel zorg als deze 43 mannen en vrouwen.

Waarom in hemelsnaam, vraag ik mezelf keer op keer af. Een deel van het antwoord blijkt te liggen in het feit dat een slechte evaluatie van een cliënt betekent dat de kans dat ze voor een volgende expeditie worden ingepland slinkt. De andere helft komt van John, een van de gidsen. Hoewel hij God op zijn blote knieën zou danken als hij een andere baan vindt voordat hij hier te oud voor wordt, geniet hij er nog steeds van. Want ‘my job is to make your dream come true‘.

Mooie woorden en ik geloof oprecht dat hij ze meent. Toch zal de vragenlijst die door diezelfde cliënten wordt ingevuld en door de baas gelezen er ook mee te maken hebben. Tegelijkertijd zijn de gidsen verantwoordelijk voor ons en zeker op het laatst was menigeen aardig verzwakt en gedesoriënteerd door vermoeidheid, hoofdpijn, kortademigheid, diarree en overgeven. Ik begin in te zien dat kou niet de enige motivatie was van onze gidsen om weer zo snel mogelijk af te dalen naar het basiskamp. Aan hen de moeilijke taak om het aantal slachtoffers dat wordt afgevoerd met acute mountain sickness te minimaliseren en tegelijkertijd de succes rate te maximaliseren.

Het laatste stuk dalen we af door het regenwoud. Deze naam dekt de lading aardig, het water komt met bakken uit de hemel. In eerste instantie lachen we er om, maar de bui houdt aan en hoewel we regenkleding dragen, zijn we binnen enkele uren zelfs onder de poncho’s volledig doorweekt. Mijn voeten soppen in het enige paar (wandel)schoenen dat ik bij me heb. Was dit eerder gebeurt, dan zou ik ze ’s ochtends bevroren in de voortent hebben gevonden. Nu pas besef ik hoeveel geluk we hebben gehad met het weer.

Onderweg naar beneden vraag ik Atilio wat hij vindt van al die toeristen die Kilimanjaro beklimmen. Is het niet absurd dat wij veel geld uitgeven om iets te mogen doen, wat voor hen vooral een noodzakelijk kwaad is? Hoewel hun baan verschrikkelijk zwaar is en de kans op kwalen als frost bite met iedere trip toeneemt, heeft het werk ook goede kanten. De staf leert Engels van de toeristen en in het regenseizoen kunnen dragers een opleiding volgen om hun EHBO-diploma te halen of assistent gids te worden. Vooral het eerste blijkt tevens nuttig in de gemeenschap waar ze wonen.

Atilio legt bovendien uit hoe dit werk en de toeristen hem hebben doen nadenken. De mensen in zijn dorp houden koeien die slechts een paar liter melk per dag geven. Maar hij heeft een duurdere koe gekocht, omdat hij leerde dat die een grotere productie had en dus uiteindelijk meer opleverde.

Atilio groeide op als jongste in een klein gezin. Hij werkte van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, maar er was nooit genoeg geld en hij kreeg slechts tweemaal daags te eten. Op een dag stal hij geld van zijn vader om naar de stad te kunnen, maar belandde op straat. Uiteindelijk vond hij een baan en wist zichzelf op te werken tot gids. Zelf heeft hij een tweeling van vier, een jongen en een meisje, waar hij duidelijk gek op is. Tegen traditionele opvattingen in, wil hij het daar echter bij laten. Twee is genoeg. Hij spaart de helft van zijn fooien om ze naar een school te sturen waar les wordt gegeven in Engels in plaats van Swahili. Want alleen dan kan hij zorgen dat ze beter terecht komen dan hijzelf. ‘First I saw only the small picture. But clients changed my way of thinking. Now I see the bigger picture.’

Het kostte een week en 5895 meter, maar ik geloof dat ik ‘m ook zie.